Barse buurvrouwen

Noord

Dit is een verhaal van Ria Waccary,
geboren in de jaren 50.
Het verhaal speelt zich af in Deppenbroek
en vindt plaats in de jaren 60.
Het verhaal gaat over wonen.

Het is 1965…

‘Enkele pensiongasten hadden in de buurt al werk gevonden en waren dus plaatsgebonden. Omdat er vanwege de woningnood in Nederland geen huizen beschikbaar waren verbleven veel pensiongasten noodgedwongen voor langere tijd in het pension, sommige zelfs jaren. Vanwege mijn jonge kinderen kon ik niet werken, daarom kon ik wél overal wonen. Om voor zelfstandige woonruimte in aanmerking te komen keurt een maatschappelijk werker eerst of je het integratieproces goed had doorlopen en je erin geslaagd was om je aan te passen. Ook werd gekeken of je volledig westers georiënteerd was en je een net gezin had. De maatschappelijk werker schrijft vervolgens in een rapport in welke mate je bent geïntegreerd. Bij een positieve beoordeling wordt jij met je gezin voor zelfstandige woonruimte voorgedragen.’

Na de Tweede Wereldoorlog was woningnood in Holland volksvijand nummer 1. In Enschede werd daarom extra ingezet op woningbouw. In de wijk Twekkelerveld werden dertienhonderd woningen gebouwd waarvan een deel bestemd was voor Indische Nederlanders. En werd de wijk Deppenbroek gebouwd met vooral veel portiekflats en laagbouw.

‘Of ik naar Enschede wilde, naar een flat aan de Schipbeekstraat. Wat dacht je? Ik hoefde niet lang over dit aanbod na te denken en zei direct ‘ja!’. Zo blij was ik, een plekje helemaal voor onszelf. Inpakken en wegwezen! Binnen een paar weken ging het richting Enschede. En de ontvangst? Welnu, dat ging zo. De tamtam ging snel. Waarschijnlijk hadden ze in de buurt al gehoord dat wij zouden komen. We werden gebracht door een busje van maatschappelijk werk. Toen wij met onze hutkoffer en een paar volle tassen bij de Schipbeekstraat nummer 20 werden gedropt zag ik een handjevol buurvrouwen aan de overkant van de straat staan, in hun mouwloze nylon bloemetjesschorten met drukknopen. Het ‘ontvangstcomité’ stond op een kluitje bij elkaar met de handen in de zakken, een enkeling rookte een sigaret, bungelend in de mondhoek. Non-verbaal kun je al veel afleiden. Ze zeiden geen woord, maar de smalende uitdrukking op hun bleke gezichten sprak boekdelen toen deze kleine Indo-vrouw en haar twee jonge Indo-kinderen op hun bestemming uitstapten. Niemand die ons welkom heette, niemand die zich afvroeg wie we waren en hoe we hier zijn gekomen, laat staan waarom. We liepen kalm en rustig met onze bagage naar onze flat. En toen ineens nam ik een beslissing. Voordat ik de portiek inging stond ik stil, draaide me om en keek ze recht in de ogen. ‘Goedemiddag allemaal! Hoe maakt u het? Ik ben Erie la Fontaine en dit zijn mijn twee kinderen. Wij komen hier wonen. Ik wens u een fijne dag.’ Ze schrokken zich rot en waren helemaal van de wijs – dat zag je gewoon – omdat ik hen in hun eigen taal vriendelijk een goedendag wenste. Nee, niet in het Twents maar in algemeen beschaafd Nederlands. Maar dat hadden ze niet verwacht! ‘Den riestepikker prut ja Hollands!’, riep een van de buurvrouwen geschokt. Later hoorde ik dat de buurt zich zelfs afvroeg hoe ik aan zo’n deftige Franse achternaam kwam!

Het overheidsbeleid was gericht op assimilatie, aanpassing met ontkenning van eigen cultuur: aanpassen en nog eens aanpassen. Dat deden ze overigens ook al in de contractpensions waar maatschappelijk werkers regelmatig kwamen controleren of de Indische vrouwen hun gewoontes al hadden afgeleerd en hoe ver ze waren met de Hollandse gewoontes: ‘Aardappels schil je naar je toe en niet van je af!’ Hollands eten in plaats van nasi goreng: ‘Boerenkool zul je eten!’ Ja, ja, de Indischen zijn geïntegreerd, we hebben ons aangepast maar onze eigen cultuur gelukkig behouden: wij eten boerenkool met sambal, haha! De Indischen zijn een schoolvoorbeeld van geslaagde integratie en dat kwam uitsluitend door de manier waarop wíj ons zonder morren hebben aangepast. Ik kwam naar Nederland met veel ambitie en wilde mijn stinkende best doen om zo Hollands mogelijk te leven. De taal sprak ik al, dat was een voordeel. Ik was er klaar voor!’